Bandung
Dirk Vlasblom meldt in NRC Handelsblad van 18 augustus dat Nehru, Nasser en Tito in 1961 te Belgrado de beweging van niet-gebonden landen hebben opgericht.
Dit geschiedde niet in 1961 in Joegoslavië, maar in 1955 te Bandung, Indonesië, op initiatief van de toenmalige president Soekarno. Wat wel in 1961 in Belgrado gebeurde, in aanwezigheid van Soekarno, was een voortzetting van het Bandungse initiatief.
In: NRC Handelsblad, 21 augustus 1992, pagina 7.
De ware reden van mijn conflict met NVJ
‘Oltmans jaagt NVJ op de kast’ – zo stond zaterdag 18 juni in deze krant. Wat was er werkelijk gebeurd?
In 1962 ben ik door Luns in de ban gedaan voor het leven omdat ik gelijk kreeg over Nieuw Guinea (zie ‘Vogelvrij’, uitg. Jan Mets, 1992). In 1990 kreeg ik, dankzij de Raad van State, 400 geheime stukken in handen, die bewezen dat de Haagse mafia onrechtmatig had gehandeld. Wij vroegen met de codetelegrammen in de hand aan Hans van den Broek om een regeling. De minister antwoordde: “Procedeer maar, we hebben nooit iets onrechtmatigs gedaan.’ Daarop werd een procedure gestart.
De NVJ becijferde welke schade ik door onrechtmatig overheidsoptreden had opgelopen. Op 18 februari 1991 werd mij meegedeeld, dat de materiele schade 66 839 gulden per jaar (tot aan mijn dood te betalen) bedroeg en dat de immateriële schade op 1 670 976 gulden werd geraamd na nauwkeurige computerberekeningen.
De Haagse rechter sprak op 10 november 1993 uit dat het onrechtmatige handelen van de staat niet was verjaard, zoals de landsadvocaat had bepleit, en dat de mogelijkheid voor het eisen van materiele en immateriële schade, door de staat aan mij te betalen, openstond, indien ik kon aantonen dat het gelazer met Den Haag ook na Luns onverminderd was voortgegaan.
Op 2 april j.l. mocht ik voor het eerst na 28 jaar terug naar Indonesië (waar ik op verzoek van Den Haag was weggehouden) samen met de heren Lubbers en Kooijmans. Ik stond op de gastenlijst van de Rijksvoorlichtingsdienst. Buitenlandse Zaken zond 23 maart ll. een diplomatieke nota DVL/BZ-319/94 om mij weer Indonesië in te krijgen. Waarom was dit nodig? De landsadvocaat zwijgt hierover.
Met een uitnodiging in mijn zak voor een diner op de Nederlandse ambassade op 6 april werd ik echter onverwachts in het bijzijn van zijn minister door ambassadeur Van Roijen als een hond weggezonden. Dankzij ingrijpen van Ria Lubbers kon ik blijven.
Drie dagen later merkte Van Roijens tweede man, de heer Kamp, tegen de president-directeur van Mees & Pierson, de heer Jan Quint, een vriend van mij, op: “Voor alle diplomaten ouder dan 35 jaar is Oltmans staatsvijand nummer een.’ Hiermee lijkt mijns inziens voor de Haagse rechter afdoende bewezen dat het gelazer ook na Luns tot 1994 heeft aangehouden.
De secretaris-generaal van Buza, J. M. Vos zegde mij tijdens de rel in Jakarta op het terras van de ambassade toe dat er nu snel een einde moest komen aan de controverse Oltmans-BuZa via een voor beide partijen acceptabele regeling.
Bij terugkeer begin mei ontving ik dan ook een brief van de NVJ gedateerd 29 april, dat uit informele contacten bleek dat de staat ten hoogste 40 000 gulden per jaar voor 15 jaar wilde afschuiven. Daarna mocht ik doodgaan, zoals ook de heer Van der Voet, directeur van de RVD, was opgevallen. Bovendien, de NVJ zette mij onder druk, dat dit maximaal was wat de staat wilde doen en indien ik dit bod niet aanvaardde, trok de NVJ haar steun terug. Ik vrees dat dit het moment was dat de NVJ mij op de kast joeg, lang voordat het omgekeerde gebeurde.
Wat betekent dit ‘bod’? Dat de NVJ ruim een miljoen materiele schade eiste, dat ik met 600 000 gulden genoegen zou moeten nemen als gedupeerde en over de 1,6 miljoen gulden immateriële schade (welke de rechter al aangaf bereid te zijn toe te kennen) helemaal niet meer wordt gesproken.
Ik ben sedert 1960 lid van de NVJ. Ik ben van mening dat als de NVJ berekent dat mijn schade minimaal (aangenomen dat ik nog 15 jaar zou leven) 2,6 miljoen gulden bedraagt, een openingsbod van 600 000 gulden geen serieuze zaak is om over te onderhandelen, en al helemaal niet, als het als ultimatum wordt aangeboden. Ik ben tenslotte 38 jaar in mijn journalistieke arbeid aantoonbaar getreiterd, beroddeld en naar den brode gestaan.
In: Trouw, 25 juni 1994, pagina 11.
Psychohistorie kan helpen drama Indië te verklaren
Aan het Indië-drama zit naast de historische, politieke en economische aspecten, ook een psychologische dimensie. Terwijl de Indonesiërs na drie eeuwen kolonialisme en imperialisme het verleden reeds lang hebben verwerkt en vergeven, woekeren hier nog steeds gevoelens van wrok, haat en nijd.
Het doorprikken van de leugens van weleer veroorzaakt ook vijftig jaar later nog schokgolven van irrationele emoties en misplaatste verontwaardiging.
Helden van vrijheidsbewegingen in India, Algerije, Kenia of de voormalige Congo werden in Londen, Parijs en Brussel plechtig ontvangen en geëerd. Maar Soekarno werd de toegang tot het koninkrijk ontzegd.
Lou de Jong ten spijt zal de geschiedenis Nederland-Indonesië van na 1945 moeten worden ontdekt en naar waarheid herschreven. Een zuivering van nog altijd in verwarring verkerende breinen zal het onvermijdelijke gevolg zijn.
Nederland telt een psychohistoricus. In de VS werd al een kwart eeuw geleden aan verschillende universiteiten een begin gemaakt met psychohistorisch onderzoek. Deze benadering van de geschiedenis moet hier eigenlijk nog van de grond komen.
In de VS verschijnen bijvoorbeeld sedert jaar en dag talloze pscho-analytische studies van staatslieden of politieke leiders als Nixon, Reagan, Carter en Kissinger.
In Decoding the past (University of California, 1985) vatte Peter Loewenberg deze benadering aldus samen: ‘De psychohistorie combineert de historische analyse met wetenschappelijke sociale modellen, humanistische gevoeligheid, psychodynamische theorie en klinische begrippen, opdat een voller en meer afgerond beeld van het verleden ontstaat.’
Volgens Loewenberg draagt de psychologie essentieel bij tot de bestudering van de historie. Deze onderzoekt het functioneren van het onderbewuste in het menselijke gedrag, zoals dit aan de dag treedt via levensstijl, sublimaties, creativiteit, karakter, versprekingen, dromen, neurosen en redevoeringen, publicaties of dagboeken. Daarbij wordt ook gekeken naar iemands persoonlijke en sociale verleden.
Geschiedenis is een opeenstapeling van misrekeningen. Bij gebrek aan objectieve informatie over de nieuwe werkelijkheid, zoals in 1945 in Indonesië, werden absurde besluiten genomen. Naoorlogse regeringen weigerden categorisch met Soekarno te spreken, terwijl alleen hij die dagen de sleutel tot een compromis in handen had.
Gouverneur-generaal H. J. van Mook begreep als deskundige ter plekke, dat gesprekken met Soekarno de impasse zouden kunnen doorbreken. Na een eerste ontmoeting werd hij ogenblikkelijk door de betweters in Den Haag teruggefloten en zelfs berispt.
Het recente succes van Jimmy Carter in Noord-Korea is voortgekomen uit diens bereidheid juist met de vijand, de verklaarde tegenstander wijlen president Kim Il-sung te gaan praten. De gesprekken resulteerden uiteindelijk in een vermindering van de sterk opgelopen spanningen tussen Washington en Pyongyang.
Den Haag liet Soekarno opsluiten. Hij had gewonnen. We zijn niet in staat geweest ons verlies ruiterlijk te erkennen en met een handdruk jegens de voormalige ‘vijand’ te bestendigen. Nederlanders zijn de slechtste verliezers in de Europese koloniale geschiedenis gebleken.
Wanneer het bovendien waar zou zijn dat koningin Beatrix voornemens is op 18 augustus 1995 – dus de dag na de vijftigste herdenking van de Indonesische onafhankelijkheid – in Djakarta te arriveren, demonstreert het koninkrijk in de persoon van het staatshoofd hoe gaga we nog altijd zijn ten aanzien van Indonesië.
Een botter gebaar is nauwelijks denkbaar. Tenslotte wees Multatuli er anderhalve eeuw geleden al op, dat Hollanders meer van de regent van Lebak konden leren dan omgekeerd.
In: de Volkskrant, 21 januari 1995.
Koningin
Indonesië Na rijp beraad en een verblijf van drie maanden eerder dit jaar in Jakarta acht ik het noodzakelijk mijn stem te verheffen tegen het bezoek van de koningin deze zomer aan de Pol Pot van Indonesië, een staatshoofd onder wiens verantwoordelijkheid een miljoen van zijn landgenoten (cijfer afkomstig uit The Economist) een kopje kleiner werden gemaakt.
Vooral in het licht van de rede van de koningin van 5 mei is dit bezoek in flagrante strijd met de positie die zij zelf jegens de fascistische dictatuur (met massamoorden en concentratiekampen) van het Derde Rijk heeft ingenomen. Iedereen uit Den Haag kan er naar toe – Lubbers, Kok, Kooijmans of Van Mierlo – maar juist zij niet. Ik vind het onbegrijpelijk dat het parlement in deze zwijgt als het graf.
In: Het Parool, 16 juni 1995, pagina 7.
Sukarno en Suharto: dag en nacht
Wanneer iemand smakelijk zou hebben gelachen om Frans Glissenaars pleidooi Sukarno, de eerste president van het onafhankelijke Indonesië, niet als heilige te gaan beschouwen, (Forum, 12 juli) zou het Sukarno zelf zijn geweest. De hele natie zag hem als man van vlees en bloed, die er prat op ging van mooie dames te houden. Sukarno was de eerste om te erkennen dat hij niet zonder fouten of zonden was. Er was ook inderdaad een handjevol gevangenen die tijdens zijn bewind huisarrest kreeg.
Maar hij was geen massamoordenaar verantwoordelijk voor de dood van een miljoen landgenoten, zoals Suharto. Hij zond geen honderdduizend intellectuelen, schrijvers, journalisten en andere burgers naar een verafgelegen eiland als Buru, zonder enige vorm van proces, waar zij tien, twaalf en meer jaren gevangen werden gehouden. Bij terugkeer in de maatschappij kregen zij geen gele ster opgeprikt, maar wel de letters ET (Ex Tapol) in hun papieren, zodat zij nooit meer als normale burgers zullen worden beschouwd, tenminste: niet zolang Suharto regeert.
Glissenaar is een filmer die moeite schijnt te hebben met het gedrukte woord, en in Forum mijn verhaal in HP/de Tijd van 30 juni over de werkelijke Sukarno, zoals hij was, bekritiseerde. Ik heb de man van 1956-1966 van nabij gekend. Het is waar dat we vrienden werden. Ik erger me ook 25 jaar na diens dood aan de onzin die over Sukarno wordt gedebiteerd.
In 1980 voerde ik de laatste van drie gesprekken (op film) met Indira Gandhi, premier van India. Ik vroeg of zij overwoog haar memoires te schrijven. Geen tijd. ‘Nu wordt u of de hemel in geprezen, of door ondeskundigen de grond ingeboord’, zei ik. ‘Dat komt’, zei zij, ‘omdat niemand die mij werkelijk kent, ooit over mij heeft geschreven.’ Niet lang daarna werd zij vermoord. Zij nam haar bijdrage aan een beeld van de werkelijke mevrouw Gandhi mee het graf in.
De genoemde reportage was niet ingegeven door de belachelijke veronderstelling dat ik van Sukarno een heilige zou willen maken. Laat staan om wraak te nemen op Suharto, omdat hij mijn vriend afzette. De kern van mijn boodschap was, dat de koningin niet naast de Pol Pot van Indonesië dient te worden gezien. Volgens Glissenaar gaat de vergelijking met Pol Pot mank. Hij mist blijkbaar vitale informatie over wat in 1965 in Jakarta is gebeurd, ook al zijn in Washington de bewijzen van het hoogverraad van Suharto, in collaboratie met de CIA, nu beschikbaar.
Er werden op 1 oktober 1965 in Indonesië zes generaals, een luitenant en een dochtertje van generaal Nasution vermoord. Nasution zelf ontsnapte aan de dood. Tussen Sukarno en Suharto stonden twee generaals de machtsovername door Suharto in de weg, Nasution en de chef-staf van het leger Yani, die na 1 oktober werd vermist.
Op 2 oktober ontbood Sukarno als opperbevelhebber generaal Pranoto Reksosamudro bij zich om tijdelijk het bevel over het leger op zich te nemen. Suharto legde het bevel van Sukarno naast zich neer, verhinderde Pranoto naar Sukarno te gaan, opdat hij zelf op die stoel kon gaan zitten. In zijn memoires maakte Suharto generaal Pranoto later zelfs belachelijk en liet hij zich voorstaan op het negeren van Sukarno.
‘Dat was insubordinatie en hoogverraad’, zo zei generaal Mursid in de jaren zeventig tijdens een bezoek in Amsterdam tegen mij. Na het bekend worden van de dood van Yani – Nasution was inmiddels vleugellam gemaakt – behoefde Suharto nog slechts met Sukarno af te rekenen om de totale macht in handen te krijgen.
Eerst was het bloedbad van 1965-1966 nodig om de aanhang van Sukarno te decimeren. Glissenaar spreekt van ‘volkswoede’. Hij verzuimt te zeggen, dat de woede van het volk via leugens en bedrog door Suharto en de zijnen opzettelijk werd aangewakkerd, door voor te stellen alsof Sukarno in het geheim met de communisten een staatsgreep tegen zichzelf zou hebben ontketend. Sukarno en prins Sihanouk in Cambodja waren tegen de Amerikaanse oorlog in Vietnam en voelden zich daarom bondgenoten van Ho Chi Minh en Mao Zedong.
De CIA liet via verraders Sukarno afzetten in Djakarta, en Sihanouk (door Lon Nol) in Pnom Penh. Prins Sihanouk schreef later in zijn boek My War with the CIA over de psychologische oorlogvoering van de CIA tegen Sukarno en hem zelf. Dat was de ware oorsprong van die zogenaamde ‘volkswoede’.
Suharto heeft zich dertig jaar na de coup tegen Sukarno ontpopt, niet alleen als een Pol Pot, maar ook als de meest corrupte dictator uit de geschiedenis van Zuidoost-Azië. Hij verdient daarvoor de Nobelprijs voor Corruptie, indien deze zou bestaan.
OP een moment dat heel Indonesië bezig is te herstellen van het trauma van het verraad en de massaslachting van 1965, verleent het bezoek van de koningin een legitimiteit aan Suharto welke in flagrante strijd is met de rede die Hare Majesteit op 5 mei van dit jaar heeft gehouden. Daarin stelde zij zich duidelijk op tegen fascisme en concentratiekampen, en tegen het vertrappen van de meest elementaire rechten van de mens.
Wanneer de koningin dit meent, kan zij mijns inziens niet bij Suharto gaan rijsttafelen. Premier Lubbers, premier Kok, iedereen kan het staatshoofd van Indonesië bezoeken zolang hij er zit. Maar niet het symbool van Oranje.
In: de Volkskrant, 29 juli 1995, pagina 5.
Zwarte weduwe
In het gesprek van R. Dulmers met mevrouw Rost van Tonningen (De Groene Amsterdammer van 25 augustus j.l.) is een serieuze misvatting geslopen: ‘Ik wou dat ik je zoon was, Florrie, ik zou je verwennen tot en met.’ Het is wáár, dat nadat ik deze dame in 1990 voor het eerst, samen met mijn vriend W.K. ontmoette, ik me geroepen heb gevoeld haar welgmanierd en als ‘een zoon’ tegemoet te treden, omdat haar eigen kinderen zich buitengewoon ongepast opstellen. Hun gedrag zou een uitzending van Jerry Springer tot een succes maken. Maar om het voor te stellen dat ik ooit zou hebben gedacht laat staan gezegd, haar te verwarren met mijn eigen moeder, die vóór de oorlog vanwege de nazi’s niet door Duitsland naar Zwitserland wenste te rijden (zie ‘Mijn vriendin Beatrix’, Papieren Tijger 199, blz. 7) berust op een onbedoelde vergissing. Desondanks heb ik de afgelopen negen jaar een aardige verhouding met mevrouw Rost van Tonningen gehad, omdat ik van mening ben dat een dame die naar de negentig loopt als een moeder en grootmoeder dient te worden behandeld, ook wanneer men het met haar politieke opvattingen faliekant oneens is. Na mijn gesprek met de Vara in het Zwarte Schaap van 21 augustus j.l. schreef zij een complimenteus briefje van de Zwarte Weduwe.
In: De Groene Amsterdammer, 15 september 1999.
Oranjehuis
In de NRC (Z, 11 mei) zei de toenmalige voorman van LPF, Peter Langendam, dat Pim wilde dat ik op zijn lijst zou komen, wat mij inderdaad werd gevraagd, maar dat hij, Langendam, zich hiertegen met man en macht had verzet, omdat ik de natuurkundige Kistemaker zwart zou hebben gemaakt en het koningshuis zou hebben belasterd. Langendam verwarde mij met voormalig CPN-journalist Wim Klinkenberg, die inderdaad in een oorlogje met Kistemaker terechtkwam. Wat het koningshuis betreft: koningin Beatrix riep in 1999 minister Van Mierlo bij zich om te bepleiten dat hij zou bevorderen dat mijn toen 43 jaar durende gevecht met de staat snel zou worden afgerond. Het was echter minister Van Aartsen die, door arbitrage toe te staan, hier eindelijk een punt achter zette. Pim en ik steunen beiden het Republikeins genootschap, wat iets anders is dan het Oranjehuis belasteren.
In: NRC Handelsblad, 18 mei 2002, pagina 24.
Brief aan de president-directeur van de KLM
Amsterdam, 7 oktober 1983
Zeer geachte heer Orlandini,
Gezien mijn persoonlijke contact met luitenant-kolonel Desi Bouterse, premier Erroll Alibux en ambassadeur Henk Herrenberg, heb ik dus aangeboden als trait d’union op te treden. De Surinaamse zijde ging hiermee akkoord.
Ik ben bereid mijn bemiddeling ook als ik bijvoorbeeld naar Paramaribo zou moeten gaan, op basis van reis- en verblijfkosten aan te bieden, plus duizend gulden per dag, hetgeen het normale tarief is als vastgesteld voor freelance arbeid door de NVJ (Nederlandse Vereniging van journalisten.) Mocht mijn bemiddeling uiteindelijk een positief resultaat awerpen, en zal de lijn op Paramaribo worden hersteld, bedraagt mijn consultancy fee ineens een bedrag van 100.000 gulden. Het leek mij zakelijk en juist een en ander van te voren mee te delen en met u overeen te komen.
hoogachtend,
Willem Oltmans
Brief aan Hare Majesteit Koningin Beatrix
Majesteit!
Op 9 november 1978 tekende Uw moeder ten paleize Soestdijk de Wet Openbaarheid van Bestuur. Deze zou burgers in het koninkrijk bescherming moeten bieden tegen de mogelijke willekeur van de overheid. Dossiers zouden voortaan openbaar moeten kunnen worden gemaakt als controle op onrechtmatig handelen of onbehoorlijk Bestuur door dienaren van de Staat. Onlangs werd deze wet nog aangepast en verbeterd, zoals de Staatscourant op 25 mei 1992 meldde, waarbij U dus zelf als staatshoofd kennis hebt kunnen nemen van de betekenis en inhoud ervan, die zoals alle wetten des rijks aanvangen met ‘Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, prinses van Oranje Nassau enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts.’
In 1990 deed ik een beroep op U, als voorzitster van de Raad van State, om te helpen bewerkstelligen dat mij aan de hand van genoemde Wet Openbaarheid van Bestuur de dossiers mij betreffende ter inzage zouden komen. De grootmeester van het Huis van Oranje berichtte, dat dit verzoek op de juiste plaats was aangekomen. Inderdaad werd spoedig hierna een begin gemaakt met het verstrekken van relevante stukken.
Vijfendertig jaar lang ben ik als burger en journalist door de Staat voornamelijk in het geheim beroddeld, benadeeld en geterroriseerd. In mijn dagboeken heb ik hier nauwkeurig aantekening van gehouden. Hoe kon ik echter bewijzen, dat wat ik berichtte op waarheid berust?
De reden voor deze onrechtmatige overheidssabotage was mijn van de toenmalige regering afwijkende standpunt met betrekking tot het dekolonisatieproces in Indonesië. Als journalist had ik niet alleen het volste recht in 1957 mijn mening uit te dragen maar ook de plicht dit te doen, zeker nadat ik in Jakarta mijn licht was gaan opsteken. Als journalist was het immers mijn taak als onafhankelijke, niet aan politieke partijen gebonden waarnemer er op te wijzen, dat de door regering en parlement gevolgde gedragslijn inzake de kwestie Nieuw-Guinea een niet haalbare kaart was.
Vijf jaar later, in 1962, werd ik in het gelijk gesteld. De vendetta, die hierop volgde, werd door minister Luns opzettelijk aangewakkerd met behulp van het hem ten dienste staand regeringsapparaat, inbegrepen de inlichtingendiensten. Hij nam pure persoonlijke wraak omdat niet ik, maar hij met de overdacht van Nieuw-Guinea aan Sukarno 1962 in zijn hemd was komen te staan. Zijn oekase mij voor het leven persona non grata door de Nederlandse regering te verklaren, dateert dan ook van drie maanden ná het fameuze akkoord met Indonesië in de Veiligheidsraad te New York.
Het gedonder met de overheid begon trouwens al veel eerder, in 1957. Studiegenoot op Nijenrode Henk Hofland waarschuwde me voor de eerste bekend geworden onbetamelijkheid van de Staat. Rijksambtenaren waren bij het Algemeen Handelsblad komen vertellen dat ik ‘staatsgevaarlijk’ zou zijn, om de simpele reden dat ik dringend had gewaarschuwd dat Nieuw-Guinea bij Sukarno terecht zou komen. Ook de twee andere bladen, waarvoor ik in Indonesië artikelen schreef, werden aldus in het geheim benaderd. Ik verloor in 1957 drie werkgevers op één dag dankzij machtsmisbruik en een daad van onbehoorlijk bestuur van de minister van Buitenlandse Zaken.
Wanneer een dienaar des konings een journalist, die een andere politieke mening is toegedaan, diens elementaire burgerrechten schendt en zelfs ontneemt, dan is hij meer dan alleen maar verkeerd bezig. De Staat stelde alles in het werk mij te muilkorven, maar daarbij was hij aan het verkeerde adres.
De stukken wijzen thans uit dat de minister en diens ambassadeurs en ambtenaren de CIA tegen mij inschakelden, detectives huurden in New York om te bewijzen dat ik geld van Sukarno ontving1. en zelfs werd voorgesteld mij niet tot de VS toegelaten te krijgen. Amerikaanse kranten en ministeries werden gealarmeerd over mij. Op een aantal manieren spande de Staat zich in, na mij in Nederland te hebben weggepest, om mij eveneens in Amerika naar den brode te staan, waarvoor de heren Van Voorst tot Voorst en ambassadeur Van Roijen zelf werden ingezet. De gebezigde praktijken van overheidsbestuurders deden mij niet voor niets aan de bezettingsjaren denken.
Waarom mocht ik in 1958, vóór de overdracht van Nieuw-Guinea, geen reportage maken van Uw bezoek aan de Antillen? Met een reeks geheime telegrammen boordevol leugens werd dit door Luns, baron van Tuyll, de heer Vroon en anderen voorkomen. Deze terreur herhaalde zich in 1963, dus ná de overdracht van Nieuw-Guinea, toen met man en macht door de minister en zijn ambtenarencorps werd verhinderd, dat ik de plechtigheid door U uit te voeren van de eerste steenlegging voor een nieuwe ambassade in Washington zou bijwonen. Waar ter wereld wisselen een minister van Buitenlandse Zaken en zijn ambassadeur in de VS een dozijn telegrammen uit over de vraag of een journalist wel of niet het programma van Uw bezoek aan het land, waar ik als correspondent werkte, mocht meemaken of niet?2.
Wanneer een andere minister van Buitenlandse Zaken mij meer dan tien jaar na de overdracht van de Papoea’s als lid van een NOS-televisieteam de toegang tot de Nederlandse ambassade in Moskou laat ontzeggen, dan worden mij zowel mijn elementaire burgerrechten als het recht om journalist te zijn bewust en wederrechtelijk ontnomen. Vandaag de dag adviseert diezelfde mijnheer de Verenigde Naties over mensenrechten in Irak.
Wanneer Uw ambassadeur in Pretoria mij in 1986, voordat ik ooit een pas in Zuid-Afrika had gezet, aankondigt als ‘een gevaarlijke communist’ dan is hij met kwaadaardige roddel misdadig bezig. Mijn latere uitwijzing uit dat land, met alle professionele en financiële gevolgen van dien, is met deze bewuste kwaadsprekerij van de zijde van de Nederlandse overheid begonnen.
Wanneer Uw huidige minister van Buitenlandse Zaken op ondeugdelijke gronden in 1987 een bewuste poging onderneemt mij ook nog mijn laatste bescherming tegen de wandaden van de Staat te ontnemen, namelijk het lidmaatschap van de vakbond NVJ, dan is de maat na drie decennia onwettige obstructie eindelijk vol. Om maar niet te spreken van een andere ambassadeur van Hare Majesteit die, wanneer hij vanuit een ver eiland voor consultatie naar Den Haag moest, door de chauffeur zijn huisdieren plompverloren in een drukke wereldstad op straat liet dumpen. Dieren kunnen zich al helemaal niet op de Wet Openbaarheid van Bestuur beroepen.
Ik wil hiermee slechts summier aangeven wat afgezanten van een Koningin zich zoal niet permitteren en waarnaar verder geen haan schijnt te kraaien.
Het bedrieglijke van de huidige wet zijn de voetangels en klemmen die de effectieve werking ervan onmiddellijk weer teniet doen. Artikel 4 bevat negen bepalingen, die er in de praktijk op neer komen, dat degenen die juist gecontroleerd zouden moeten worden, dus overheidsdienaren in het algemeen, zelf bepalen wat wordt vrijgegeven en naar buiten komt. Advocaten in dienst van de overheid stellen vast wat advocaten van een onbehoorlijk bejegende burger te weten kunnen komen over wandaden van bestuur. In mijn geval kammen juristen van Buitenlandse Zaken de dossiers van het ministerie uit en besluiten zij wat ik, als burger en journalist, wel of niet zal ontvangen om via een rechter te kunnen aantonen en waarmaken, dat de Staat onbehoorlijk bezig is geweest. Zo functioneert de Wet Openbaarheid van Bestuur zoals deze thans bestaat in de praktijk. Een absurdere situatie is nauwelijks denkbaar. Hoe kan een volksvertegenwoordiging dergelijk juridisch gesanctioneerde ondemocratische wantoestanden laten passeren? In de Staatscourant van 25 mei 1992, ter gelegenheid van de zogenaamde herziening van deze wet, is vermeld dat dit overheidsstuk door de Raad van State door U voorgezeten, zoals dit in rijksjargon heet, werd ‘goedgevonden en verstaan’.
Eigenlijk komt de Wet Openbaarheid van Bestuur er bij de huidige stand van zaken op neer, dat rijksambtenaren en hun pendanten worden gedwongen hun bedriegerij en onbehoorlijke daden te continueren. Indien zij immers relevante of voor de Staat bezwarende stukken aan hun slachtoffers zouden geven, dan zouden zij hun eigen boevenstreken openbaar maken. Wie is bereid vrijwillig harakiri te plegen? Dan is het inderdaad eenvoudiger gewraakte dossiers te verdonkeremanen en door een papiermolen te draaien op een moment dat niemand kijkt. Dat is dus precies wat er nu gebeurt, ondanks de wet die anders was bedoeld. Er is duidelijk een nieuwe herziening nodig, want zoals de situatie nu is blijven onschuldige burgers geterroriseerd worden, waartegen slechts uiterst beperkte verdediging mogelijk is die bovendien nog geheel afhangt van de goedertierenheid der overtreders zelf.
Alleen het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aanvankelijk – en dat dankzij één hoge ambtenaar die uit recht hout is gesneden3. – enigermate aan zijn verplichtingen jegens de wet voldaan, zoals de stukken hier bijgevoegd aantonen. Echter, vanaf het moment dat het kantoor van de landsadvocaat in de smiezen kreeg wat er gebeurde, droogde de stroom toegezonden stukken weer even snel op als zij in beweging was gekomen. Juristen van de Staat zagen in, dat de overheid warempel was begonnen volgens de bedoeling van de wet de bewijsstukken te leveren waardoor ministers, ambassadeurs en rijksambtenaren in staat van beschuldiging gesteld zouden kunnen worden. Plotseling kreeg ik te horen, dat de ene na de andere ambassade in verre landen berichtte geen Oltmansdossiers meer te bezitten en dat ze waren vernietigd. Een en ander geeft slechts aan, dat zonder het instellen van een onafhankelijke commissie van onderzoek, de Staat nooit of te nimmer zal toelaten dat zijn dienaren met de billen bloot komen. Een jurist van Buitenlandse Zaken voegde me onlangs met de hand op het hart laconiek toe – wat me dus extra op mijn hoede deed zijn – dat een cruciaal stuk waaraan Luns in zijn geheime missieven herhaaldelijk refereerde, onvindbaar was gebleken ‘en waarschijnlijk nooit had bestaan’.
Inlichtingendiensten trekken zich per definitie geen bliksem van bestaande wetten aan. Herhaalde verzoeken zowel aan de Binnenlandse Veiligheidsdienst als de Inlichtingendienst Buitenland4. werden niet ter zake beantwoord, laat staan ingewilligd. Mevrouw Dales, als minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de BVD, weet helemaal niet waar het hier over gaat en laat zich door ambtenaren, die al vele jaren met deze onwettige bijltjes hakken, niets meer of minder op de mouw spelden dan strikt noodzakelijk. Deze dame werd herhaaldelijk in mijn zaak benaderd, maar zij gaf strijk en zet niet thuis. Er zou geen dossier Oltmans bestaan. Alleen al het feit dat ik sedert 1971 in Club van Rome-verband jarenlang naar Moskou op en neer reisde, garandeerde een BVD-klapper. Wanneer een bloembollenverkoper in de dagen van de koude oorlog de BVD achter zijn vodden kreeg, dan moet het duidelijk zijn dat een journalist met contacten tot in de hoogste regionen van het Kremlin helemaal grondig werd gecontroleerd.
Dito wat betreft de Inlichtingendienst Buitenland. In antwoord op dringende verzoeken aan premier Lubbers bestaande dossiers met het oog op een procedure tegen de Staat niet te vernietigen, ontvangt de burger slechts een nietszeggend briefje van de directeur-generaal van Algemene Zaken. Er wordt gewoon niet ingegaan op pertinente vragen. Wanneer je na 35 jaar persona non grata-schap te hebben genoten hemel en aarde beweegt om achter de feiten en de waarheid te komen, vind je een barrage van obstakels op je weg en word je met de meest doorzichtige smoesjes afgescheept. ‘Het hoofd van de BVD mag een flamboyante figuur zijn,’ aldus een bevriend kamerlid, ‘maar hij besodemietert me niet.’ Hoe een parlementariër duidelijk te maken dat heren die spionageactiviteiten bedrijven a priori en uit hoofde van hun beroep misleiden en besodemieteren?
Majesteit, alvorens een procedure tegen de Staat te beginnen deden mijn advocaten, de vakbond en ikzelf klemmende beroepen op den hoogsten in den lande om een juridische controverse uit de weg te gaan. Wij hoopten dat gezond verstand zou zegevieren en dat via beschaafd overleg een voor alle partijen aanvaardbaar compromis kon worden gevonden. De Haagse botte bijl liet echter via een advocaat van Buitenlandse Zaken schriftelijk vastleggen: ‘Procedeert u maar!’ Er werd dus opnieuw een onbehoorlijke bestuursdaad aan de lange lijst toegevoegd. Waarom zouden rijksambtenaren, die de wet schonden en die hun sporen proberen uit te wissen ná dossiers van het opschrift GEHEIM te hebben voorzien, in staat gesteld mogen worden om geld van belastingbetalers te besteden om aldus zichzelf van hun wandaden vrijgepleit te krijgen? Waarom zou door deze walgelijke gang van zaken ook de vakbond nog eens gedwongen moeten worden juridisch te gaan bewijzen, wat aan de hand van de reeds beschikbaar gekomen documenten als een paal boven water staat, namelijk dat de Staat onrechtmatig en in hoge mate onbehoorlijk heeft gehandeld?
De overheid zegt, zoals een jurist van BuZa me dezer dagen meedeelde, dat het rijk een burger slechts schadeloos kan stellen als gevolg van een rechterlijke uitspraak. Ook dit is een advocatenfoefje en een leugen. U, Majesteit, weet beter dan wie ook in het koninkrijk wat er met de cineast Joris Ivens is gebeurd. Hij werd jarenlang door de Staat geterroriseerd omdat hij communist was. Mijn onvergeeflijke ‘zonde’ was, dat ik vijf jaar te vroeg verkondigde hoe het op Nieuw-Guinea zou aflopen. Maar in de daarop volgende 35 jaar ben ik nimmer wegens een onwaarheid of journalistieke onbehoorlijkheid voor de Raad voor de Journalistiek gebracht of kwam ik ergens ter wereld in aanraking met de rechter wegens een onrechtmatige daad. Op welke gronden rechtvaardigde de Staat zijn handelen jegens mij zoals is gebeurd?
In 1985 besloot minister Brinkman de heer Ivens schadeloos te stellen voor de schandelijke behandeling die deze al die jaren van de overheid had ondervonden. Er kwam geen rechter aan te pas. Ivens ontving 8000 000 gulden en een koninklijke onderscheiding. Hij mocht bij een galavoorstelling naast U zitten. Zoals ik U reeds deed weten ambieer ik lintje noch gala. Het enige wat ik nu eis is te worden gecompenseerd voor wat me is aangedaan. De Stichting SOBI heeft berekend dat ik over een periode van 35 jaar meer dan zes miljoen gulden schade heb geleden. De vakbond NVJ berekende dat ik recht heb op een bedrag van 1,6 miljoen gulden ineens plus een waardevast pensioen van 68 000 gulden per jaar met terugwerkende kracht tot 1990, toen ik 65 jaar werd.
Ik verwacht van niemand eerherstel. Wat valt er psychologisch te herstellen? Ik heb nooit een overtreding begaan en ben nooit schuldig geweest. Bovendien respecteer ik hen die mijn eer zouden moeten herstellen te weinig om er waarde aan te hechten. De Staat zal bereid moeten zijn toe te geven dat ik gelijk had en dat hij onbehoorlijk heeft gehandeld. Hiervoor is geen uitspraak van een rechter vereist. De feiten liggen hier vast. Ik ben niet bereid om als gevolg van ongebreidelde en onrechtmatige handelingen van de Staat en zijn dienaren op mijn oude dag op straat te komen staan. Dat verdien ik niet. Ik hoop dat een breed publiek van een en ander kennis zal nemen zodat ik niet, na alle door de Staat opzettelijk verspreide leugens, voor altijd met de nek zal worden aangekeken. Dat zou een betekenisvolle vorm van rehabilitatie zijn. Hetzelfde geldt voor sommige persorganen en collega’s, die al die jaren onder één hoedje met de bedriegers meespeelden. En dan hoop ik ten slotte, Majesteit, dat met ingang van 1993 voor mij een periode van kalmte in Uw koninkrijk kan beginnen waarbij de Staat me eindelijk met rust zal laten.
Willem Oltmans, 31 augustus 1992
Brief aan minister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo
Amsterdam, 23 mei 1995
Geachte heer Minister,
Had gehoopt dat bij Uw intrede mijn arbeid als journalist niet langer door BuZa gesaboteerd zou worden. Het tegendeel bleek waar de afgelopen acht dagen met Pieter in Margriet, waar ik voor Story een reportage heb geschreven.
Ik ben voor geen enkele officiële gelegenheid, waar andere persorganen (ook Nederlandse) wel naar toe gingen, uitgenodigd. Tijdens het hele bezoek ontving ik in een lege enveloppe een kaartje voor een concert in het hotel. Toen ik protesteerde in milde termen bij mevrouw Van Vonderen van de rvd (zie kopie) schreef zij in de haast op de achterkant een vluchtig bericht dat ik voor alles was uitgenodigd. Maar een andere schrijvende journalist ontving van de ambassadeur drie schriftelijke uitnodigingen. Toen ik de ambassadeur vroeg waarom ik niet, zei hij dat die uitnodigingen in mijn hotel waren afgegeven. Toen ik aanhield dat het hotel dit ontkende, zei hij, ‘dan is er een administratieve fout gemaakt.’ In Jakarta heette het vorig jaar ‘een technische fout’ maar ik ben even ver als in 1994.
De heer Lubbers voorspelde, dat het persona non grata-schap, door Luns in 1962 ingesteld, nooit meer zou zijn terug te draaien. Ook niet door U?
Zoals de RVD de heer Lubbers de schadeberekening van de NVJ, gesteld op 2, 8 miljoen, onthield, – toen Lubbers mij op 8 augustus 1994 een voorstel deed had hij hier nooit van gehoord – zo zend ik deze brief ook naar de heer Wolffensperger omdat het me niet zou verwonderen wanneer het apparaat ook U relevante informatie zou weten te onthouden. Ik word 10 juni 1995 zeventig jaar en misschien kan na 40 jaar sabotage thans besloten worden deze waanzin voor eens en voor altijd stop te zetten? Mijn hoop is op U gevestigd.
Met een groet,
Willem Oltmans
Brief aan President Suharto van Indonesië
Amsterdam, 1 October 1995
To President Suharto of Indonesia,
Forty years ago working as a journalist in Rome I met President Sukarno and became involved with Indonesia. My great-grandfather, my grandfather and my father lived in Semarang. I first came to Jakarta in 1956. Today, thirty years ago, your nation experienced a bloody coup d’état. In 1966 I last met with President Sukarno mostly at the Istana in your capital and the bungalow at Bogor Palace. we talked many times and days. I filmed you for NTS television in your house at Jalan Tjendana. In 1994 I returned after 28 years with the Dutch Prime Minister to Jakarta and again lived there from January through April in 1995.
Indonesia is now half a century old. You are 74. In the next few years there will be another head-of-state. How will this come about? Bung Karno, the liberator of the Dutch East Indies had to lead a fierce battle to achieve independence from the Dutch. That War demanded many Indonesian lives. when in 1965 you overthrew Sukarno during an illegal coup, another horrendous bloodbath under your direction and responsability followed. Will the third Indonesian leader be preceeded by another bloodbath?
In 1965 you presented yourself as the savior of the nation who had prevented a communist coup. Bung Karno, you and I know the truth. It was a blatant lie. The officers that moved on September 30, 1965 were the true heroes. They acted to defend the Republic and Sukarno against an Army-coup encouraged and financed by Washington and the CIA. for years the United-States plotted to unseat Bung Karno. Americans at war in southeast-Asia wanted Bung Karno, and later Prince Norodom Sihanouk, to go. The alibi was communism.
When Franklin Roosevelt and winston Churchill became partners of Joseph Stalin during World War II against German fascism, this hardly meant that Roosevelt and Churchill had become communists. Likewise, Sukarno and Sihanouk were opposed to the
U.S. war in Vietnam. They opposed it with Mao and Ho Chi-minh. That did not make them communists, as you and your partners made the Indonesian people in 1965 believe. You deliberately made Bung Karno look as a traitor capable of ordering the elimination of six Army generals in cahoots with the comunists.
In order to grab power, you falsely accused President Sukarno of having staged a coup against his own Government with the Partai Kommunis Indonesia. The entire world press is still repeating this falsehood. Actually you committed high treason. You intentionally disobeyed orders from Bung Karno, the commander-in-chief. In doing so, you became a totally illegal head-of-state. Most recently, you told the ‘Herald Tribune’,‘I will clobber anyone who tries to unseat me unconstitutionally.’ But you yourself, Mr. President, are a constitutional fraud posing as saviour of the nation against the communists.
Bung Karno’s mindscape – which unlike you I knew and understood in depth – was completely geared to the acceptance of human rights and basic democratic principles. If the Partai Nasionalis Indonesia was his own brainchild, he looked upon the PKI as a step-child. He was Bapak of all Indonesions including the communists. They sided with him against the sell-out of national wealth to foreign interests. They refused, as President Sukarno did, to put Indonesia up for sale to foreign entrepreneurs and gangsters, as you have done, becoming a corrupt thief of the peoples property yourself. When officers moved to forestall an Army coup organized by a Dewan Djendral perhaps members of the PKI joined them in patriotic duty. But Bungkaxno knew, you and I know, that never at any time there was a PKI coup d’état against the Government of President: Sukarno. Of course, the masses became deeply troubled and confused when you and your plotters told the people that you had to save the nation from communism.
In 1966, your staff, and general Sutikno Luki to disastro in particular, begged me to help convince Bung Karno to publicly condemn the PKI. This would have condoned your massive bloodbath against patriots and so-called communists. Of course, President Sukarno refused. He was fully aware of the truth and the facts. Already during the sixties he had received repeated warnings that general Abdul Haris Nasution was conspiring with the Americans. He told me so. Nasution’s aide, Ujeng Suwargana. surfaced in the sixties in Paris, Bonn, Amsterdam, New-York and Washington to warn everyone, who was ready to listen, that Nasution was to replace Sukarno. Ujeng added, ‘We will take Sukarno prisoner, entirely isolate him from the people, and let him die like a flower, that receives no water anymore.’ That, President Suharto, is exactly what you have done to him between 1965 and 1970. You are responsible for the untimely death of the Father of the Nation.
I even accompanied general Sutikno on October 11, 1966 to the Istana Merdeka and was present during a discussion between him and President Sukarno about the role of the PKI in 1965. Bung Karno was a man of honour. He refused to lie about: the communists to serve the purpases of the United-States and you in Indonesia. He was fully aware of your treason and disagreed fundamentally with your policy to deliver Indonesia into the hands of international capitalism.
Since 1925, Sukarno’s political philosophy was based on non-alignment, a movement he started worldwide in 1955 in Bandung. His goal was always to prevent Indonesia from falling into the hands of capitalism or communism. He called it, socialism à la Indonesia. In this respect, the PKI agreed with him as D.N. Aidit explained to me in 1961 during an extended visit to New-York and the United-Nations. Your military carreer was a success. The president recognized your military capabilities and advanced your carreer continuously. At the same time, you were an illiterate in Indonesian or world politics. Politically Sukarno could not take you seriously. You took his attitude as a personal insult. It was not meant that way. The President tried to tell you, stick to military matters, await my orders and keep your nose outside politics, politics because you are ignorant of what is happening in the world.
Now, after thirty years of military regime, Indonesia turned into a make-belief land leaving the impression of normalcy and prosperity from the outside, but in reality you rule with an iron fist. Fifty years after independence Indonesia is a fascist police-state where the people, journalists, workers, peasants and politicians cannot freely express themselves in fear of arrest and prison. You closed, after many years, most Indonesian massive concentration camps and very recently you halted the custom to stamp pasports of former prisoners with the letters E.T. (Ex Tapol)
These were indeed some steps pointing to progress and rectifying crimes against the people in the
past. Perhaps, you consider your presidency and thirty years of leadership a complete success. In reality you created a monster. Indonesia in 1995 is universally known as the most fradulent state in Asia. You, your immediate family and children, your military and civilian associates have enriched yourselves beyond calculation or imagination. Even Ferdinand Marcos of the Philippines now looks as an amateur compared to you. Marcos’ presidency also came all of a sudden to an abrupt end.
Mr. President,
I last wrote you five years ago following the publication of your memoirs. I tried to point out a number of distortions of history, you had permitted yourself. No – one in Indonesia is free to openly criticize you for misrepresentations of fact regarding Indonesian history or the role of the Father of the Nation in that history. You are a man who is capable of even sending a simple newspaper delivery boy to prison, because you donot like the material he put into people’s letter boxes.
My letter to you later appeared in the book ‘Primadosa’, written by Wimanjaya Liotohe. Now, he is working on a new book, ‘Primadusta.’ Realities and historical facts cannot be kept from the people for evesr, no matter what barriers your policemen and soldiers errect to stem the tide that deals with the truth. Perhaps, the time has come to lay all the facts on the table and to take the nation into your confidence. Could you find it in your heart to share with all Indonesians what happened in 1965?
In history, too often heroes are being executed as traitors. Indonesia has been no exception. For instance, colonel Untung led in 1965 a movement to protect the Republic and President Sukarno. You had him shot. His last words, however, were ‘Hidup Bung Karno!’ Future history books of Indonesia will identify colonel Untung as a hero who died for his country. This is only one example out of many. Has not the moment arrived at the end of your life to confess and acknowledge to the people of In donesia that you deliberately distorted what really took place in 1965 to suit your personal ambition to pursue the highest power in the land?
I learned in Indonesia, that preparedness to forgive is a national charcateristic. Indonesians have long forgiven the Dutch for centuries of colonialism and imperialism. You all seem to have wiped from memory the crimes committed when the Dutch kept the East Indies bondage. The recent visit of Queen Beatrix became a dismal failure, because the Dutch are bad losers. They never admitted Indonesia’s and Bungkarno’s victory. They are unable to admit their wrong-doings vis à vis Indonesians. In a letter written by your friend General Pamu Rahardjo in 1994 the Dutch were asked to have the Queen place flowers at Bung Karno’s grave. This letter, which had your personal approval, I brought to the Queen and the then Prime Minister, Ruud Lubbers. It was deliberately ignored. Fifty years after 1945 the Dutch are still unable to straightforwardly acknowledge defeat. Consequently the Queen landed in Jakarta in ‘a minefield’ as the Dutch Foreign Minister called it.
Indonesia had hoped the visit of the Queen would initiate a new beginning in relations between the former colonial power and the colonized. The Hague missed another momentous chance. Indonesia, and you personally, were insulted time and again. I knew conditions were not right and warned that it was better to have no visit than a derailed one. I asked the Queen, once it was decided to go anyway, to at least go to Blitar and recognize Bung Karno as Father of the Nation. Dutch bishops did the same. No – one listened. I fully understood Indonesia’s dis pleasure which you expressed in various ways. Without fully realizing it, perhaps, the Dutch side heaped insult upon insult upon Indonesia, and you personally. You had no other choice than to make clear Indonesia’s dissatisfaction with plain Dutch rudeness.
Having confessed this, I wonder whether the time has come for you to tell the people the truth about the traumatic events in 1965. I hoped you would do this on August 17, 1995. General Mursid, a friend of mine, is a genuine patriot. When I mentioned that traitors everywhere: usually deserved to be short, he calmly replied ,‘No, it is not for us to judge. God will do soe’ When I lunched with Ibu Hartini Sukarno, she spoke softly and kindly of you. Having been born in Holland I became angry. ‘How can you speak kindly about the man that betrayed Bung Karno and tortured him to death?’, I asked. Ibu Hartini remained silent and shook her head. Javanese silence sometimes means more than a thousand words. I vividly remember her sad face at that moment, and tears.
In the west it is difficult to grasp this attitude of forgiveness. I still did not fully understand how Javanese minds work. I thought about it ever since, and perhaps I learned from Ibu Hartini and general Mursid. Nor was it Bung Karno’s way to settle scores with bullets. His supreme example to the nation also lay in forgiveness. Perhaps, this is the authentic Javanese way, which is a way the Queen and the Dutch Governmeni likewise don’t understand. They were even ‘kasar’ enough to bring sixty top businessmen with her majesty to Jakarta, demonstrating our typical ‘kruideniers’ mentality. A royal visit meant to symbolize reconciliation between two lands in the family of nations should not have been openly mixed with profit-making and ‘the merchant of Venice’ attitude. That too was an unforgivable error.
A former cabinet minister, who served both President Sukarno and you, invited me earlier this year to his house He urged me not to write about 1965, since most Indonesians are unaware of the betrayal of Bung Karno by the Army in collaboration with the; CIA. ‘wait until Suharto is gone,’ he said. ‘We had a bloodbath during Bung Karno’s revolution for independence. We had one when Suharto took power. We want our third president to come to us in peace.’ A coming peaceful transfer of power is entirely in your hands. The Indonesian people should be freed from the trauma of 1965. Only you can cure those wounds by telling the people the truth, however painful this may be.
Your responsability for overthrowing Bung Karno, for staging a momentous bloodbath and errecting concentration camps, are by now historical facts, whether you admit it or not. An Army officer, as a man of honour, should be courageous enough to admit error in judgement and confess grave mistakes, let alone betraying the nation and Bung Karno in collaboration with the CIA. You should return to the people the immense wealth that you, your family and associates stole from them. It is better to return them yourself, then wait for the day angry masses will force you or your children to give back the many billions all of you stole from the people. Do not miss the chance, Mr. President, to come clean with the nation at your own initiative. Otherwise you will join the rogues-gallery of historic figures like Hitler, Musolini, Stalin, Mao, Pol Pot, Mobutu or Pinochet, the latter two being also CIA traitors to their country.
Will you heed this call and apologize to the people and Bung Karno’s family and friends? Perhaps the nation will even forgive you for having been the cruellest and most dishonest corrupt dictator. Indonesia has ever known, since that seems to be the Javanese way.
Willem Oltmans, wartawan belanda
Brief van de secretaris van de NVJ Hans Verploeg
Amsterdam, 14 februari 1997
Beste Hans,
Na een ernstig gesprek met Peter en Ellen wil ik je als altijd recht van de lever schrijven. Mijn leven als journalist kenmerkt zich niet door het verspreiden van onwaarheid. Het tegendeel. In 44 jaar ben ik nooit voor de Raad van de Journalistiek gedaagd, noch pleegde ik plagiaat als sommige anderen. Toen je concreet een onwaarheid jegens jou aanwees in één van mijn geschriften, zegde ik je toe dit te zullen corrigeren, wat ik in een volgend boek deed.
Ik weet, dat je bestrijdt, dat je in de zomer van 1996 (als in 1994) directe contacten onderhield met de landsadvocaat. Ik heb dit inderdaad geschreven en dat was onvoorzichtig, omdat ik het niet glashard kan bewijzen. Dus ik zal dit bij een volgende gelegenheid (zie boven) gewoon terug nemen. Wat wèl gebeurde was, dat ik in het bezit was van twee brieven van jou uit 1994, die minder prettig waren om te lezen. Wat ook vast stond was, dat we in 1996 tijdens delicate contacten via via naar Van Mierlo plotsklaps werden geconfronteerd met de mededeling van een prominente politicus, dat er soortgelijke toetsingen aan de gang waren vanuit de NVJ, dus ‘er wordt door jullie op twee sporen gewerkt,’ was het verwijt. Ik nam aan, en schreef dit, dat jij en de NVJ opnieuw via Den Hertog aan de gang waren, terwijl wij dit niet wisten en zelf bezig waren. Maar het kan dus ook zijn (en dit schreef ik niet) dat de NVJ (en jij) met BuZa contacten hadden via Van Velzen of de hemel mag weten wie. Het boek van Ellen zal een en ander verduidelijken later, maar op dit moment wil ik strikt de feiten noemen, die me tot die regels brachten.
Denk niet dat ik niet weet, dat je binnen de NVJ bij meer dan één gelegenheid (neem de trip van Bijvoet, die ik volgens afspraak nog niet vermeld heb gelaten, maar die ik niet vergeet) je nek voor me hebt uitgestoken. Daar ben ik je dankbaar voor, niet vandaag maar altijd. Maar waar ik van in de gordijnen terecht kom is, dat wanneer we afspreken naar Van Mierlo te gaan (Abram en Greven) en de rotzakken schermen hem voor de zoveelste maal af (‘anders wordt het oorlog’, zei je) dan reken ik ook op die oorlog. En die komt er dan helemaal niet, in tegendeel, dan verplaatst het conflict zich naar ons, en dat moet niet en wil ik niet, maar het gebeurt, omdat we dan opeens geen contact hebben (waar ik meer dan eens om heb gevraagd – met de meeste klem zelfs). Ik wil zo graag dat jullie samen standvastig zijn in mijn gevecht, zoals Peter, Ellen en Vermeer (al zes jaar) dit zijn, dan winnen we die zaak voor de vrijheid van meningsuiting.
Groet, Willem
Brief aan raadadviseur Kabinet Minister-President mr. J.P.M.H. Merckelbach
Amsterdam, 22 Juli 1997
Zeer geachte heer Merckelbach,
Ook al hebben wij elkaar maar kort tijdens de reis in 1994 in Zuid Afrika ontmoet en gesproken, ik heb al vele malen naar U toe willen komen, ten einde raad over de bezopen houding van D. den Hertog van het kantoor van de landsadvocaat, en diens compagnon in zéér kwade zaken, de glibberige Mr. P.G.L. van Velzen, WOB ambtenaar van BuZa. Zij voeren samen een oorlogje, opdat ik niet in het gelijk zal worden gesteld, doodval of AIDS krijg. Wat in hemelsnaam het belang van de Staat zou kunnen zijn om deze twee heren niet op de plaats rust te stoppen mag Joost weten, maar iemand zal toch moeten onderzoeken wat hier werkelijk aan de hand is voor dit schandaal overkookt, waar gerede kans op is.
Op 7 Juli l.l. refereerde Den Hertog voor drie rechters aan het ingesloten Gestapo-document van Binnenlandse Zaken, BVD, en BuZa, die dit via de WOB aan mijn advocaten, Nicolaï, Pasman en Vermeer zonden. Ik zou volgens CIA-agent Werner Verrips (in 1964 bij een auto-ongeluk te Sassenheim vermoord) in 1962 in de V.S. drie maanden voor een zedendelict in de bak hebben gezeten. Let ook op het woord ‘homo’. Wat denkt deze staat te winnen door in haar naam een dergelijk document ter sprake te brengen, dat dus niet alléén uit de lucht is gegrepen, maar wijst op de misdadige tactiek die BuZa en de landsadvocaat volgen om te proberen, dat geen rechter in dit land me gelijk geeft. Ik ga hier dan tegen ageren op radio en TV en val de heren Kok en Van Mierlo aan, die er geheel buiten staan en althans met het grootste deel van de 42 jaar durende overheidssabotage niets te maken hebben. Ze zijn beiden wèl verantwoordelijk voor het niet meegaan met Beatrix naar Indonesië en op die manier te proberen een fascistische massamoordenaar, corruptor en CIA coup generaal niet voor het hoofd te willen stoten. De majesteit is niet voor niets in haar hemd gezet door Suharto, maar men schijnt niet in de gaten te hebben, hoe dit werkelijk tot stand kwam.
Als de heer Van Mierlo tegen Ron Abram, voorzitter van de NVJ zegt, ‘Natuurlijk moet de zaak Oltmans beëindigd worden, maar mijn ambtenaren zeggen “brand je niet aan Oltmans”’, dan zijn die ambtenaren terug te leiden naar dit ambtenaartje Van Velzen, die mij per ongeluk naar Zuid-Afrika zogenaamd verjaarde geheime telegrammen zond, die overigens ruimschoots aantoonden hoe onrechtmatig de Staat tegen mij toen – en nu dus 7 Juli l.l. middels den Hertog opnieuw – bezig is geweest. Hij zal wel op zijn lazer hebben gehad, die stukken ooit vrij te hebben gegeven en danst nu de sint-vitus om goed te maken wat hij blunderde. De man (Van Velzen) liegt zelfs over wat hij mij na afloop van een visite aan de toenmalige heer Bot bij de lift in het gebouw van BuZa zei, dus dan weet je hoe laat het is. Den Hertog liegt nu dat hij ingesloten document 7 Juli niet ter sprake bracht, maar twee advocaten, twee in de rechtszaal aanwezige journalisten en een toevallige toehoorder hebben schriftelijk bevestigd, dat hij dit wèl heeft gedaan. Op die manier kunnen we toch niet verder?
Het liefste zou ik U eens een bezoek brengen. Kent U de onlangs afgegeven verklaring van de heer Lubbers in mijn zaak? Er moet een regeling komen. Ik bood de heer Van den Broek in 1991 vanuit Zuid-Afrika aan, dit geruisloos te willen doen, omdat ik dáár wilde blijven. Maar ik moest zo nodig door Den Haag uit het land worden gesmeten (zelfs minister Gatsha Buthelezi van Binnenlandse Zaken bevestigt nu op film dat dit vanuit Den Haag werd gedaan) en nu zijn we al zeven jaar aan het procederen, wat een zéér corrupte zaak is omdat de overheid belastinggelden ad libitum gebruikt, die door de burgers niet voor een dergelijk doel kunnen zijn afgedragen. Ik wil alsnog terug naar Zuid-Afrika, waar mijn enige nog levende broer is en waar mijn beste vriend zich bevindt. Het is voor mij een dwingend belang dit in absolute stilte te bewerkstelligen en ook al denken idioten dat ik uit ben op publiciteit of rellen, ik zat niet voor niets sinds 1986 in Zuid-Afrika om de rotzakken hier kwijt te zijn.
Zou er over te praten zijn? Zouden de heren Piet Stoffelen en Ruud Lubbers de bemiddeling mogen afwerken in overleg met drie genoemde advocaten? De Staat kan geen belang hebben bij deze zaak steeds verder op de spits te drijven.
Ik schrijf U deze brief op eigen houtje from the bottom of my heart met het doel van het gedonder op mijn 72ste jaar verlost te zijn. Niemand hoeft ongelijk te bekennen, ook BuZa, de BVD of Den Hertog en Van Velzen niet. Ik hoef geen gala of lintje à la Joris Ivens, die 12 jaar geleden zeven ton van Brinkman kreeg en vrijwel direct overleed. Ik hoop nog even mee te gaan en rust te krijgen. Is 42 jaar zwart maken vanuit Den Haag (tot en met 7 juli l.l.) nu misschien genoeg geweest?
Met een groet,
Willem Oltmans
Brief aan minister Jaap de Hoop Scheffer van Buitenlandse Zaken
Amsterdam, 15 september 2003
Excellentie,
De Israëlische vicepremier, Ehud Olmert, heeft van de daken geschreeuwd dat het voor de regering Sharon een serieuze optie is om Yasser Arafat voor zijn raap te schieten.
Ik begrijp dat u hedenochtend, na elkaar, de Israëlische ambassadeur en de aanklaagster bij het Tribunaal voor Oorlogsmisdaden, Carla del Ponte, op uw aparte matje voor loslopende idioten heeft doen verschijnen.
Uit Haagse kringen wordt vernomen, dat u de Israëliër duidelijk heeft gemaakt, dat hij als ambassadeur van Israël in deze christelijke natie met christelijke leiders niet langer zal zijn te handhaven, wanneer moord op een democratisch gekozen president van een buurland in wording op het menu van zijn premier staat. Alvorens ik deze moedige daad uwerzijds op mijn website zet, zou ik u willen verzoeken uw woordvoerder mij te laten bevestigen dat u aldus hebt gehandeld. Ook hebt u Nederlandse initiatieven in Brussel en in New York in voorbereiding om Israël uit de vn te verwijderen, want ik begrijp, dat uw directe chef, prof. Balkenende, u instrueerde datgene te doen wat nodig is, zodat hij bij de Algemene Vergadering later deze maand in nyc, niet op de gang van het vn gebouw Sharon behoeft tegen te komen, laat staan een hand zal moeten geven. Dus een enkele reis ook voor hem naar Carla.
Is het eveneens juist, dat u mevrouw Del Ponte vanmorgen hebt gepolst, over wat Nederland zou kunnen doen om de heren Sharon en Ehud Olmert als oorlogsmisdadigers gearresteerd en opgesloten te krijgen? Ik begrijp via mijn lek, dat u heel tactisch er op toe zag, dat de Israëliër en madame Del Ponte in afzonderlijke kamertjes op hun beurt wachtten. Alleen de zoon van een ambassadeur denkt aan dergelijke details. Bovendien zouden met een ontmoeting tussen hen slapende honden zijn wakker gemaakt.
Misschien komen Luns en Van den Broek – en misschien zelfs Balkenende – als uw illustere leermeesters en helden, een gedeelte van de uitzonderlijke dankbaarheid toe, die heel Nederland vandaag voor u voelt bij deze door u genomen manmoedige stappen, geheel in overeenstemming met de hoge normen en waarden van het Nederlandse volk. Opnieuw heeft u getoond hoe recht uw ruggengraat staat en hoe’n eerbaar man u bent. Appeltjes van Oranje vallen ook nooit al te ver van de boom.
Na de oefening van heden om correct te reageren op snode plannen en oorlogsmisdaden van Israël, kunt u misschien in de naaste toekomst ook de ambassadeur van de vs er uit smijten. Deze etalagepoppenfabrikant uit New Jersey representeert in Den Haag een sujet, dat eigenlijk niet al te veel verschilt van Sharon, misschien zelfs nog erger is. Hij heeft in ieder geval meer tanks en bommen. Pijnlijk, nu u juist bij hem bent gaan ontbijten. Maar hij heeft een wankel brein en nauwelijks een geheugen, dus bij uitzetting van de heer Sobel, hoeft uw witte voetjes halen bij Bush geen belemmering te zijn. George is dit trouwens allang vergeten. Want toen Putin belde en vroeg waarom hij juist u bij de navo wilde hebben, antwoordde Bush: ‘The Hope who?’
Willem Oltmans
Brief aan de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Leden van de Staten-Generaal!
Ieder van U ontvangt een exemplaar van dit ongebruikelijke verslag. Wat is er in dit land niet mogelijk aan censuur, beteugeling en monddood maken van een journalist? Feitelijk werd er van rijkswege sedert 1957 op toegezien dat ik mij nooit meer als journalist volledig zou kunnen ontplooien. Professioneel en zelfs privé werden alle mogelijkheden om in mijn onderhoud als free-lancejournalist te voorzien bij voorbaat door de Staat en zijn inlichtingendiensten afgesneden. Een vaste aanstelling heb ik na 1957 nooit meer kunnen krijgen, ook al waren er collega’s als Cees Meijer, André Spoor, Jan van Beek en Carel Enkelaar, die op allerlei manieren hebben geprobeerd mij die jaren op de been te houden, in de wetenschap dat ik niet de schurk was die de overheid wilde dat ik was om haar onwettige gedrag jegens mij te rechtvaardigen.
In ’s lands belang richtte ik mij in 1957 tot het toenmalige parlement. Ik waarschuwde vijf jaar te vroeg dat het gevoerde Nieuw-Guineabeleid tot een debâcle zou leiden. Maar hierdoor werd ik het slachtoffer van onwettige actie vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken. Wat de Staat op bevel van Luns deed was een vorm van karaktermoord met voorbedachte rade, met als gevolg dat ik in 1992 nog altijd een discutabel persoon ben. En wat is er intussen over van de eeuwenlange banden met het op drie na grootste land ter wereld, Indonesië? Waarom slaagde Nederland niet waar andere voormalige kolonisatoren er wél in slaagde een gemenebestrelatie op te bouwen met de vroeger door hun overheerste landen? Want dát was mijn oogmerk, mijn drijfveer om tijdig te waarschuwen toen het eeuwige te laat nog niet had toegeslagen.
In 1992 kom ik uit eigenbelang bij U aankloppen. De aan deze brief voorafgaande rapportage spreekt voor zichzelf. Het resultaat van de overheidssabotage doet zich nu, na mijn 65ste jaar, extra voelen. Tussen 1980 en 1990 moest ik steeds meer interen en heb ik via aan mij verstrekte gelden van de bank uiteindelijk ook het huis dat mijn ouders mij nalieten, verspeeld. Mede daarom trok ik me terug in een appartement te Johannesburg, om aan mijn dagboeken te werken. Maar opnieuw heeft men mij vanuit Den Haag niet met rust gelaten. De Lunsdossiers werden ook aan Pretoria doorgegeven, met als gevolg dat men ook daar aan mijn integriteit begon te twijfelen. Maar helaas voor het ministerie van Buitenlandse Zaken is de Zuid-Afrikaanse bureaucratie zo lek als een mandje.
Ik was de eerste Nederlandse journalist die door president F.W. de Klerk werd ontvangen en ik zou de eerste journalist zijn die tijdens zijn bewind zonder opgaaf van redenen uit het land werd verwijderd. Ieder verzoek aan de Nederlandse ambassadeur, P.A. van Buren, mij in mijn penibele situatie te hulp te komen bleef steevast onbeantwoord. Men stak geen vinger uit om mij te helpen. En slechts met vliegtuigbagage en achterlating van mijn hele bezit kwam ik 4 augustus 1992 in Nederland aan. Ik ben letterlijk op straat gezet. Den Haag gaf Pretoria de rugdekking die men nodig had om deze nieuwe onrechtmatige en niet nader toegelichte daad uit te kunnen voeren, terwijl de Zuid-Afrikaanse Geheime Dienst me waarschuwde, dat de nieuwe ellende feitelijk uit Nederland was georkestreerd. Men ontkent dit hier, maar aan de in dit boek gepubliceerde stukken kunt U zien, dat minister Luns al in 1962 aan de vakbond schreef niet te begrijpen waar ik mij over beklaagde, terwijl hij mij in het strikte geheim tot persona non grata voor het leven had laten verklaren. De Wet Openbaarheid van Bestuur is inmiddels opnieuw ingeschakeld om te proberen te achterhalen welke smerige streken er deze keer zijn uitgehaald om mijn leven te verstoren.
De dossiers van Luns zijn immers een eigen leven gaan leiden. Zijn leugens werden de waarheid. Vanuit Uw midden is er bij het lezen van deze reportage op gewezen, dat ik de opvolgers van minister Luns, de heren Schmelzer, Van der Stoel, Van der Klaauw en Van den Broek, over één kam scheerde. Maar alle bewindslieden na Luns hebben voor waar aangenomen wat Luns over mij in de overheidscomputer, uit pure wraakzucht over zijn ongelijk, had laten opnemen.
Het was trouwens niet alleen Buitenlandse Zaken dat zich onbehoorlijk gedroeg. De inlichtingendiensten zijn minstens even schuldig. Naar ik heb begrepen is de stemming in politiek Den Haag gericht op een zichzelf doorlichten op daden van corruptie en onbehoorlijk bestuur. Men spreekt over het opzetten van een denktank voor dit doel. De BVD zou moeten onderzoeken waar systematische corrumpering en manipulatie van overheidspersoneel plaatsvindt. En wie licht de BVD door? Minister Dales spreekt vroom over ‘machtsbederf’ en ‘het verval van normen’.
Reeds jaren geleden heb ik glashard aangetoond89. hoe mijn hele leven lang ambtenaren van de inlichtingendiensten mij op de hielen hebben gezeten om mij de normale uitoefening van mijn beroep onmogelijk te maken. De Staat heeft mij recht-toe-recht-aan 35 jaar lang naar den brode gestaan. Alle verzoeken om aan de hand van de Wet Openbaarheid van Bestuur mijn dossiers te mogen inzien werden door ambtenaren niet of ondeugdelijk beantwoord. De BVD liegt als hij zegt dat er geen dossiers over mij zouden bestaan. Mijn naam zou slechts in dossiers van anderen voorkomen, die mij niet mogen worden gegeven.
Er is een tijdperk van bereidheid de hand in eigen boezem te steken aangebroken. De koningin gaf dit zonder meer aan in haar jongste troonrede. Dit is strikt noodzakelijk, wil men het bij de burgers ontstane cynisme effectief bestrijden. Maar laat men dan in hemelsnaam niemand uitzonderen. De handel en wandel van iedereen zal opnieuw moeten worden bekeken, inbegrepen het gehalte van de medewerkers van het kabinet van de Koningin zelf. Wil men werkelijk schoon schip maken, dan zullen ook de schoonmakers onder de loep moeten worden genomen, evenals de inlichtingendiensten.
In mijn dilemma heb ik mij in 1990, ondersteund door de journalistenbond van het FNV, gewend tot de Koningin, de premier, de minister van Buitenlandse Zaken en wie verder maar luisteren wilde in Den Haag, in de hoop binnenskamers tot een schikking te komen. Hans van den Broek liet een van zijn juristen schrijven: ‘Procedeert U maar!’ Dit bewijst dat de Lunsdossiers nog altijd voor waar worden aangenomen en dat de huidige bewindsman op BuZa een nieuwe onbehoorlijke bestuursdaad aan de waslijst van wandaden van de Staat heeft toegevoegd. Want wat betekent dit antwoord? Dat Van den Broek en de zijnen menen het recht te hebben geld van de belastingbetalers over de balk te gooien teneinde te trachten foutief gedrag via juridische capriolen recht te strijken. Dit heeft weinig met politieke integriteit te maken. Ik zal niet rusten vóór de fameuze Lunsdossiers zijn erkend als frauduleus en onwaar. Ik dank het aan mijn beroep op de Raad van State en het fatsoen van de voormalige secretaris-generaal van BuZa, B.R. Bot, dat ik te langen leste muurvast kan bewijzen wat er in werkelijkheid is gebeurd. Het mysterie van de eindeloze ellende die ik heb ondervonden is eindelijk opgelost.
Opvallend is dat de PvdA en D66 op morele en ethische gronden bereid zijn zich alsnog met de zaak te willen bemoeien, ook al is deze thans sub judice na de botte afwijzing van een aanbod tot een redelijk compromis te komen. Mijn vakbond en ik zijn namelijk een procedure tegen de Staat begonnen. Andere politici, zoals Hans Gualthérie van Weezel, die sympathiek staat tegenover mijn gevecht, en C. Wiebenga stelden zich strikt formeel op en bleken niet bereid mee te helpen om de Staat te overtuigen geen nieuwe onbehoorlijke bestuursdaden aan de vorige toe te voegen. Laat de rechter maar beslissen, aldus het CDA en de VVD. Hopen zij wellicht dat de landsadvocaat een formulering zal kunnen vinden om de scheve schaatsen van bewindslieden alsnog glad te strijken?
Er ligt echter een onontkomenlijk precedent in de handelwijze van Elco Brinkman, die in 1985 zo fatsoenlijk was als minister van WVC de cineast Joris Ivens op 87-jarige leeftijd een levenlang van onrechtmatige overheidsobstructie te compenseren met 800 000 gulden en een lintje van Hare Majesteit. Ivens werd gesaboteerd wegens zijn communistische sympathieën. Ik werd persona non grata vanwege het spreken van de waarheid. Vandaar dat ik, op 67-jarige leeftijd, U allen ongeacht partij of geloof vriendelijk zou willen verzoeken in te grijpen om te voorkomen dat jarenlang moet worden geprocedeerd om nader vast te stellen hoe en door wie in naam van de Staat onrecht werd gedaan. Op het moment dat vanuit het parlement de Staat aan zijn jasje zou worden getrokken met de opdracht een voor beide partijen aanvaardbare schikking te zoeken, zal de procedure uiteraard worden stopgezet. Er zou een einde kunnen worden gemaakt aan wat mij is overkomen, door vernietiging van de Lunsdossiers en een redelijke compensatie. Hiervoor vraag ik Uw aller medewerking.
Willem Oltmans, 18 september 1992